Het ontstaan van de SDG’s: interview met Kitty van der Heijden

 In 2023 zijn we halverwege de levensloop van de SDG’s. In de eerste zeven jaar zijn er mooie stappen gezet naar een betere wereld, in de komende zeven zullen we nog grotere stappen moeten maken als we de SDG’s willen realiseren. Maar waar komen die 17 doelen vandaan? Wie hebben ze gemaakt? En hoe werden ze ontvangen? In Den Haag spraken we met Kitty van der Heijden (voormalig Directeur-Generaal Internationale Samenwerking bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken) – de tante van de SDG’s – over het ontstaan van die gezamenlijke droom voor een betere wereld voor iedereen. “Probeer maar eens met 193 landen overeenstemming te krijgen.”

Willen we het over het ontstaan van de SDG’s hebben, dan moeten we eerst stilstaan bij hun voorlopers: de acht Millenniumdoelen. In 2001, toen die doelen echt net waren aangenomen, werkte Kitty van der Heijden bij de permanente vertegenwoordiging van Nederland bij de Verenigde Naties in New York.

“Dat was zo’n belangrijk kantelpunt in de geschiedenis! Alle wereldleiders die voor het eerst bij elkaar kwamen om ontwikkelingsdoelen met elkaar af te spreken. Nu vinden we het allemaal heel normaal, maar toen was zoiets nog nooit eerder gebeurd”, vertelt ze. Die Millennium Development Goals (of MDG’s) waren volgens haar eigenlijk allemaal sociaal. Maar duurzame ontwikkeling zou voor haar minstens uit deze drie factoren moeten bestaan: ‘economy, equity and ecology’. “Het gaat om economische groei, maar ook dat deze gelijkwaardig tussen en binnen landen (en bevolkingsgroepen) wordt verdeeld”, vertelt Kitty. “En dat de groei niet ten koste gaat van het natuurlijk kapitaal waar we van afhankelijk zijn” Een onvolledige globale agenda dus. 

De MDG’s misten gelijkwaardige samenwerking tussen alle landen. Het was vooral een traditionele agenda: het westen geeft ontwikkelingssamenwerking, het zuiden ontwikkelt zich. Wat ontbrak is een integrale aanpak die vereist is in een wereld waarinlanden in toenemende mate verknoopt zijn aan elkaar: van handelsketens tot klimaatverandering, van digitale ontwikkelingen tot terroristische netwerken, van pandemieen tot samenzweringsdenkers. Het zuiden heeft niet alleen het westen nodig – we hebben elkaar nodig. “Sinds de mislukte klimaattop in Kopenhagen (2009) nam het besef toe dat multilaterale samenwerking cruciaal is. Maar ook het besef hoe kwetsbaar het is.”

Het concept van universaliteit

Cumulatief hebben ontwikkelde landen het meeste bijgedragen – en ook per hoofd van de bevolking stoten individuen in het westen de meeste broeikasgassen uit. Ondertussen groeide de wetenschappelijke consensus dat het tegengaan van klimaatverandering cruciaal is voor het behoud van een leefbare planeet voor iedereen. Een leefbare planeet, en ontwikkelingskansen voor iedereen, vergt dus niet alleen ontwikkelingsgeld, maar ook dat we in het westen anders gaan denken, handelen en handel drijven. Dat is het concept van universaliteit – we moeten denken in mondiaal samenhangende systemen, in een integrale aanpak.

Kitty: “Geen probleem staat op zichzelf. Milieu-uitdagingen, ooit gezien als een ‘luxe probleem’, leiden tot ontwikkelingsproblemen. Neem klimaatverandering, dat leidt bijvoorbeeld tot veranderende regenval en waterschaarste, en dat leidt weer tot voedseltekorten. Voedseltekorten leiden op zichzelf weer tot druk op de zorg en het onderwijs en zo verder. Vervuild water leidt tot cholera en diarree, een van de grootste veroorzakers van kindersterfte. Maar ook te veel water en overstromingen zijn een uitdaging – denk aan malaria muggen die eitje leggen in stilstaand water. Gezondheidsproblemen leiden weer tot uitval in het onderwijs, zo leidt wat een milieu probleem lijkt te zijn, tot sociale problemen en ontwikkelingsachterstand, vaak vooral voor meisjes. “Je kunt steeds een andere lijn volgen om terug te komen in hetzelfde complexe netwerk van verhoudingen tussen problemen en oplossingen.” Langzaam begon dit alles te gisten in die periode en drie jaar later (2012) kwamen de wereldleiders weer samen in Brazilië, tijdens de Rio 20+ top die nu bekend staat als geboortegrond van de SDG’s.  

 

PROFIEL: KITTY VAN DER HEIJDEN

Kitty van der Heijden is Deputy Executive Director, met als rang Assistent Secretary General, bij het United Nations Children’s Fund (UNICEF). Van der Heijden was sinds 2019 tot halverwege 2023 (ten tijde van het interview) directeur-generaal Internationale Samenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarvoor was zij werkzaam bij het World Resources Institute, onder andere als Vice President, directeur Afrika en Europa. Eerder vervulde ze de functie van directeur Klimaat, Milieu, Energie en Water, en was tevens ambassadeur voor Duurzame Ontwikkeling bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook was zij onder meer directeur van het UN Resident Coordinator Office/Senior Advisor UN Reform bij het United Nations Development Program in Hanoi, Vietnam.

Kitty van der Heijden studeerde Algemene Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

 

‘Getsie voor een betere wereld’

“Een van de grote agendapunten in Rio was het nogal onuitspreekbare: ‘Green Economy in the Context of Poverty Eradication and Sustainable Development’ Als je dat afkortte, kreeg je iets van Gecpesde. Wij zeiden altijd dat het verrassend veel op getsie leek en dat was toevallig ook het werd ontvangen bij met name ontwikkelingslanden.” Ze kan zich die eerste moeilijke discussies nog precies voor de geest halen. Toen we die top begonnen, zag je met name in het westen dat er een groeiend bewustzijn was rond de mondiale milieuproblematiek, niet alleen klimaat maar ook andere grensoverschrijdende problemen zoals bijvoorbeeld plastic vervuiling, bodemerosie en waterschaarste. En dat ontwikkelingslanden zeiden: ‘Ja hoor eens… Dat is allemaal leuk, maar milieu is een luxe, milieu is de kers op de taart, iets wat je doet als je al rijk bent geworden. Dus met alle respect vriendelijke vrienden uit het noorden; deze agenda is niet voor ons. Wij hebben grotere doelen, andere doelen, zoals onderwijs, gezondheid, het tegengaan van moeder & kindersterfte.’ Dus dat was echt een hele (hele hele hele) moeilijke discussie.”

De moeder en tante van de SDG’s

In die periode raakte Kitty goed bevriend met de Colombiaanse Paula Caballero Gomez (directeur multilaterale zaken). “Ze zeiden altijd: Paula was de moeder van de SDG’s. En ik was de tante.” Samen kwamen ze tot de conclusie dat je de Milleniumdoelen -“of hoe we ze ook gaan noemen na 2015”- domweg niet gaat bereiken, als je niet ook voor de planeet gaat zorgen. “Want we kunnen best inkomensgroei realiseren in ontwikkelingslanden.  Maar als we dat doen ten koste van de planeet, dan is de volgende generatie uiteindelijk alleen maar slechter af.” Onze toekomst vroeg om een volledig geïntegreerde benadering.

Tijdens die top in Rio is de eerste terminologie van de SDG’s neergelegd. “Want we moesten groeien naar iets anders, nieuw en beter. Waarin we breder kijken dan alleen -bijvoorbeeld-  betere gezondheid, onderwijs of gendergelijkheid. Dat zijn nog steeds even belangrijke doelen. Maar we kunnen ze niet realiseren als we niet naar andere dingen kijken. Bijvoorbeeld: Als je zegt dat je iets wilt doen aan het onderwijs voor kinderen dan kan je niet om gezondheid heen. Neem Ethiopië – waar ik zelf een aantal jaar zat – waar in sommige delen van het land bijna de helft van de kinderen onder 5 jaar te maken krijgen met stunting. En stunting betekent dat je de eerste vijf jaar van je leven te weinig nutriënten hebt gekregen uit voeding en dat zorgt voor levenslange cognitieve problemen. Dus die kinderen zijn voor de rest van hun leven achtergesteld, omdat ze die eerste jaren te weinig voeding krijgen. Daar kan je een heleboel onderwijsprogramma’s tegenaan gooien, maar dat alleen gaat je niet helpen. We moeten die kinderen ook voeden. En dat betekent dus iets doen aan grensoverschrijdende problemen als klimaatverandering, bodemerosie en waterschaarste”

Het Zuiden en Noorden

Al deze gedachten stonden tijdens die Rio-top aan de basis voor een transformatie van die oorspronkelijke doelen in iets duurzamers. En daar hoorde ook een andere rol  voor het rijke noorden bij: waar de schoolbanken en de kinderbuiken dan misschien wel beter beter gevuld waren, maar waar ook de consumptie, verspilling en vervuiling van een ander niveau zijn. “Dat was heel belangrijk voor een echte mondiale agenda: duurzame productie- en consumptiepatronen. Want kijk je naar de MDG’s dan waren dat eigenlijk doelen voor het mondiale zuiden en het Noorden moest daarvoor betalen, maar daarmee hield onze verantwoording dan ook wel op. Zo eenvoudig werkt de wereld gewoon niet.  Kijk je naar de mondiale klimaatproblematiek… met alle respect, maar dan moeten we toch eerst bij ons zelf gaan kijken en dan pas kunnen we iets betekenen voor het zuiden.” 

“Dus het idee dat het een universeel ontwikkelingsraamwerk was, waarbij we niet alleen verantwoordelijk waren voor de centjes, maar in de eerste plaats ook verantwoordelijk waren om zelf dingen anders te gaan doen ten behoeve van collectieve, mondiale doelen; dát is de hoofdgedachte van de Sustainable Development Goals.”

 

De Open Working Group on Sustainable Development Goals

De hoofdgedachte stond dus. Wat restte was de vraag: hoe? Hoe gaan we het uitwerken en uitdenken? Hoe moeten die doelen eruit zien? En hoe gaan we iedereen meekrijgen? Daarvoor richtte de VN begin 2013 de Open Working Group on Sustainable Development Goals op. Dertig groepen van steeds drie of vier landen die samen een stoel kregen. Op deze manier konden heel veel landen meepraten. Ieder land had een spokeperson, en samen moesten al die groepen voor de VN gaan uitdenken: ‘wat zijn dat nou eigenlijk die doelen? Hoe ziet dat eruit? Wat zit er in? Wat zit er niet in? Wie gaat daar over? Wat moet dat kosten?’  “Dat was een enorme institutionele innovatie, iets wat nog nooit eerder was gebeurd”, vertelt Kitty, die namens Nederland in deze Working Group zat. “Normaal vergaderen we met 193 landen tegelijk, ik kan je vertellen dat het heel moeilijk is om consensus te bereiken als je met 193 verschillende mensen (met 193 verschillende meningen en belangen) iets wilt bereiken.”  

“Wij zaten als Nederland in het clubje met het Verenigd Koninkrijk, en Australië. Australië op dat moment nog met een regering waarbij de klimaatproblemen werden gebagatelliseerd, dus dat was best ingewikkeld.” Al die Open Working Groups hadden samen het mandaat gekregen van de algemene vergadering om de SDG’s uit te werken. “Dat is allemaal leuk en aardig, maar de gemiddelde diplomaat in NY is – zonder dat ik ze heel erg te kort wil doen – niet heel erg thuis in de milieuproblematiek en is niet per definitie erg thuis in mondiale ontwikkelingsvraagstukken. Niet in de ontwikkelingslanden en niet in de Westerse landen.” 

Kitty werkte toen al samen met het World Resources Institute (WRI); een van de grootste denktanks ter wereld rond milieuvraagstukken in relatie met armoede. Om al die diplomatieke neuzen vanuit alle delen van de wereld dezelfde kant op te krijgen, werd het WRI gevraagd om een consortium op te zetten van denktanks uit het noorden en het zuiden, op basis van gelijkheid. Deze globale mega-denktank moest de leden van de Open Working Group gaan begeleiden in de grote vraagstukken als ‘waar gaat het nou eigenlijk over? Wat zegt de wetenschap? Wat kunnen wij eraan doen? Wat zijn realistische doelen? Welke doelen doen er het meeste toe?’ 

En toen hebben we iets gedaan, wat heel belangrijk is geweest: we hebben veel van die diplomaten in de OWG uit New York gehaald en ze twee dagen achter elkaar door laten denken over nut en noodzaak, gevoed door experts en wetenschappers, waarna ze ongestructureerd met elkaar door konden praten, naar elkaar konden luisteren en samenwerken. Dat was echt een doorbraak. Niet meteen onderhandelen, maar eerst inhoudelijke verdieping en vertrouwen bouwen. Toen we begonnen met de Open Working Group was er een grote mate van wantrouwen en scepsis, vooral bij ontwikkelingslanden: die hadden het gevoel ‘dat al dat geneuzel over milieu’ een Westerse was. En westerse landen waren niet direct gecharmeerd van het concept van universaliteit, dat gevolgen zou hebben voor productie- en consumptiepatronen. 

Tijdens meerdere tweedaagse retreats hebben we ze allemaal dingen laten doen die diplomaten nooit doen. Bijvoorbeeld hebben we ze laten tekenen (ik zie het nog voor me) ‘hoe ziet de wereld van morgen er voor jou uit?’ en ‘hoe wil jij dat de wereld van morgen eruit ziet?’ Dat is heel interessant. Vervolgens lieten we alle deelnemers met bolletjes wol lijnen trekken op de grond langs al die doelen en problemen – Ik zie ze nog zitten al die diplomaten met hun wol -. Dan vroegen we ze: als jij aan voedsel denkt waar moet je dan nog meer aan denken?’ En dan zag je iets in beweging komen: ‘Ooh shit, dan hadden we iets met banen en met jongeren en met water en bodem en klimaat. En had het niet ook iets te maken met gelijkheid? Alles om maar te laten zien dat het allemaal verbonden is en dat groene thema’s als het milieu de hele wereld raken en dus geen ‘westerse luxe’ zijn.

“Ja, maar dit is allemaal zo complex!” 

Ik weet nog heel goed dat moment dat een aantal diplomaten op een gegeven moment in zo’n spinnenweb van wol stonden en zeiden: ‘ja, dit is allemaal zo complex, we weten het ook niet meer!’ Toen dacht ik: ‘Yes! Nu begint het kwartje te vallen.’ We hebben het gevoel dat mensen er echt bij betrokken waren vanuit hun eigen perspectief En dat is essentieel als we doelen willen maken die zoveel mensen raken. En ineens was er een perspectief. Dankzij heel veel bijeenkomsten, waarbij mensen uit hun comfortzone werden gehaald, uit de instructies werden gehaald, waarbij we geprobeerd hebben om ze aan te spreken op inhoud en noodzaak, buiten de onderhandelingscontext. Want anders ga je altijd dit doen – slaat de vuisten tegen elkaar – want dat hoort nu eenmaal bij het systeem. Maar als je al deze filters weghaalt dan ga je als mens denken in plaats vanuit eigen belangen.

En zo zijn eigenlijk de SDG’s geboren: met heel heel veel kennisoverdracht, heel veel praten en heel veel naar elkaar luisteren ook om te onderzoeken waar dat wantrouwen naar elkaar nou zit en dat op te lossen. De SDG’s zijn echt gebouwd op het vertrouwen dat we samen een betere wereld zouden kunnen maken. Dat we iedereen een perspectief op een menswaardig bestaan kunnen bieden. En dat we elkaar daar in nodig hebben. En dan denk ik dat we een mooie droom hebben afgeleverd. Maar dat we op dit moment niet leveren, wat er moet gebeuren. 

Hoe krijg je 7 miljard mensen om tafel? 

193 landen zaten aan tafel om samen een duurzame ontwikkelingsagenda te maken voor de wereld. Maar moesten de miljarden mensen die samen die agenda moeten uitvoeren niet ook een plekje aan tafel krijgen? Kitty: “Ik denk dat het echt een illusie is dat je alle mensen erbij kunt betrekken. 7 miljard stemmen verzamelen is gewoon niet reëel.”

“Maar wat de VN wel heeft gedaan is de grootste publieke consultatie ooit, waarbij miljoenen mensen wereldwijd zijn geraadpleegd. Van jongeren tot ouderen, uit alle landen en alle lagen van de bevolking dachten mee over hun toekomst via vragen als ‘Wat wil je voor jezelf en de wereld? Wat zijn je dromen? Wat heb je daarvoor nodig?’ Dus een hele brede wereldwijde raadpleging. Daarnaast werden ook -ook weer een wereldwijde novum- het bedrijfsleven en de NGO’s betrokken bij het nadenken over hoe we deze agenda kunnen realiseren en wat alle partijen daarvoor nodig hebben. Het is onmogelijk om iedereen te horen of tevreden te stellen, maar er is nog nooit zo’n brede consultatie geweest als bij het opzetten van de SDG-agenda. Dat is iets om als wereld trots op te zijn. 

De balans

En toen waren ze er. 17 doelen, 168 subdoelen. Hoe ze ontvangen werden vindt Kitty lastig om te beoordelen vanuit haar liefde voor de agenda waarbij ze vanaf de geboorte al betrokken was. “Ik weet niet of ik dat voor iedereen kan beantwoorden. Maar voor de balans: ik denk dat het twee kanten op ging. Men reageerde positief op het feit dat nu ook economie en ecologie erbij betrokken waren. Positief, dat je ziet dat er ook doelen waren over economische groei binnen en tussen landen. Positief dat het milieu erbij zat. En heel belangrijk en positief: het concept van universaliteit, dat het westen nu een andere rol heeft dan alleen maar betalen. Wij moesten ook aan de bak.Tegelijk werden de doelen ook niet goed ontvangen: vooral dat het er veel te veel waren. Want 17 doelen dat onthoudt niemand (dat past niet op een koelkastmagneet, zeiden we altijd). En dan zitten er onder die 17 doelen nog allemaal targets en daaronder indicatoren. Dat vonden mensen veel te complex. Nou, dat blijkt allemaal wel mee te vallen. 

Ik denk dat de doelen over het algemeen goed zijn ontvangen. En ook dat ze nu al een verschil hebben gemaakt. Je ziet dat er bepaalde thema;’s veel beter op de agenda zijn gekomen. Alleen het lukt nog niet om het eindperspectief van 2030 te behalen. Daar moeten we heel eerlijk in zijn. Ik was ongelofelijk trots dat we die doelen in 2015 hadden afgehamerd, en ik zat kort daarna in Parijs voor de klimaatovereenkomst en ik dacht echt: ‘ Jemig. We hebben overeenstemming over een mondiaal ontwikkelingsprogramma en een klimaatakkoord. We kunnen mensen het perpectief bieden op een menswaardig bestaan. We are gonna do this!” Dat geloof ik nog steeds, maar om de doelen te realiseren is er wel veel werk aan de winkel.