Rechtsorde loopt achter op economische realiteit

Begin maart kwam in Genève de VN Mensenrechtenraad bijeen, en in Den Haag vergaderde de Kamercommissie ‘Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking’. De bijeenkomsten hadden een agendapunt gemeen: een bindend VN-verdrag dat mensenrechten effectiever beschermt tegen schendingen door bedrijven. Of het nu gaat om arbeidsomstandigheden, milieuschade of landroof: dit verdrag zou multinationals bindende regels opleggen. En dat is hard nodig om te zorgen dat de internationale rechtsorde beter aansluit op de economische realiteit.

Vorige maand oordeelde het Britse hof dat gemeenschappen uit de Nigerdelta Shell niet kunnen aanklagen, ook al heeft haar Nigeriaanse dochter Shell Petroleum Development Company (SPDC) het gebied ernstig vervuild. De Britse rechters oordeelden dat Shell N.V. niet aansprakelijk is voor haar dochteronderneming: de slachtoffers van de vervuiling moesten in Nigeria een zaak aanspannen tegen SPDC. Maar in verwante zaken kwamen Nederlandse rechters (Dooh & Milieudefensie v. Shell & SPDC) en EU-rechters (Shell Petroleum NV v. European Commission) juist tot de conclusie dat Shell beslissende invloed heeft als moederbedrijf, en dus juridisch aansprakelijk is. Bovendien biedt het Nigeriaanse rechtssysteem weinig hoop; complexe zaken als deze kunnen makkelijk twintig jaar in beslag nemen. Erkenning en genoegdoening voor de slachtoffers blijft uit, na jarenlang slepende rechtszaken.

“De afwachtende houding van de EU is onbegrijpelijk”

Bij SOMO zien we vaak dat slachtoffers van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen amper toegang hebben tot juridische middelen in zaken tegen multinationals. De internationale structuur van multinationale ondernemingen zorgt ervoor dat ze de verschillen in nationale wetgeving ten volle kunnen uitbuiten. Dat roept dit de vraag op hoe multinationals aangesproken kunnen worden op schendingen en delicten die ze over de landsgrenzen begaan. Veel staten willen hun nationale wetgeving niet aanpassen, bang als ze zijn dat strengere wetten hun investeringsklimaat en concurrentiepositie kunnen verslechteren en die bedrijven dan uitwijken naar landen die geen maatregelen nemen. Vandaar de discussie over een internationaal, juridisch bindend verdrag: dat kan de basis vormen voor gezamenlijk optreden en wellicht een level playing field schappen.

Tegenstanders van zo’n verdrag stellen vaak het de consensus over de niet-bindende UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) in gevaar brengt. Volgens ons is dat een valse tegenstelling. De UNGP’s geven bedrijven en staten richtlijnen omtrent verantwoord handelen ten aanzien van mensenrechten. Maar zoals de term ‘richtlijn’ al suggereert, zijn ze vrijblijvend en ontbreekt het aan juridische dwang. Een juridisch bindend verdrag legt een fundament onder de UNGP’s, en dus een middel om daadwerkelijke verandering in gang te zetten.

“We roepen de Nederlandse regering op om in de EU een voortrekkersrol te vervullen en zich in te spannen voor een effectief verdrag”

De EU heeft tot nu toe een zeer afwachtende houding aangenomen in gesprekken over het VN-verdrag. Voor de derde economie ter wereld, die zichzelf graag als voorvechter van mensenrechten afficheert, is dat onbegrijpelijk. Bovendien staat dit zwakke optreden in schril contrast met het enthousiasme waarmee de EU handels- en investeringsverdragen begroet. In deze verdragen wordt het principe van investeerder-staatsarbitrage (ISDS) opgenomen, wat wél bindende uitspraken oplegt aan staten en bedrijven, en bedoeld is om buitenlandse investeerders te beschermen tegen de ‘grillen’ van hun gastland. Het gevolg: bedrijven worden onder internationaal recht aanzienlijk beter beschermd dan burgers.

Tijdens de vergadering van de commissie ‘Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking’ sprak minister Sigrid Kaag gelukkig haar steun uit voor een bindend VN-verdrag. Wij zijn blij met haar toezegging, aangezien Nederland de afgelopen jaren geen kleur bekende en zich achter de EU verschuilde. De minister gaf tevens aan dat er nog veel obstakels te overwinnen zijn voordat er een werkbaar verdrag is. Dat klopt. Daarom roepen we de Nederlandse regering op om in Europa een voortrekkersrol te vervullen en zich in te spannen voor een effectief verdrag dat recht doet aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen door bedrijven.

Auteurs:
Mariëtte van Huijstee & Rachid Belkhir, Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO)